Romeins bouwen: een culturele lijn in architectuur

Auteur: Loes van Oort
Fotografie:

‘Goed bouwen heeft drie voorwaarden: stevigheid, gebruiksgemak en genoegen.’ Menig architect haalt nog graag deze woorden van Vitruvius aan, die hij rond 25 VC schrijft in zijn handboek ‘Architectura. Tien boeken over bouwkunst’. Het boek is een echte klassieker, maar nog steeds actueel, stelt architect Lotte de Moor. “Het is natuurlijk heel bijzonder dat je meer dan tweeduizend jaar later een boek kan lezen van een collega-architect. Maar vooral het feit dat veel thema’s een-op-een te vertalen zijn naar de huidige praktijk vind ik fascinerend.”

Dat Vitruvius zo’n uitgebreide gids voor bouwwerken heeft geschreven, is veelzeggend voor het niveau waarop de Romeinen nadachten over  architectuur. Stadsplanning, bouwmaterialen, woonhuizen en techniek zijn slechts enkele onderwerpen die Vitruvius behandelt in de tien delen die ‘Architectura’ rijk is. Ze zijn het geschreven bewijs voor de bewierookte Romeinse bouwkunst, die vooral in Italië en omstreken nog in volle glorie is te bewonderen. Ook in de Zuid-Limburgse heuvels hebben de Romeinen met hun komst voor flinke veranderingen gezorgd in de gebouwde omgeving. Toch moet dit beeld niet al te romantisch worden voorgesteld, legt De Moor uit. “De Romeinen die zich in de buurt van de Via Belgica vestigden, hebben niet direct de bouwstijl voor de streek radicaal veranderd. De invloeden van de Romeinse bouwkunst zijn met de tijd groter geworden, maar er is geen sprake van een hele zuivere architectuur.”

Verslaafd aan het verleden

Hoewel De Moor drie jaar archeologie heeft gestudeerd, benadrukt ze dat ze geen archeoloog is. Ze is de studie ooit gestart vanuit haar grote interesse in historie – die ze als kind al had –, maar ze verlaat de studie enigszins gedesillusioneerd. “Het was vooral veel theorie en weinig praktijk, daar had ik me iets anders van voorgesteld.” Aan de kunstacademie in Den Haag ontdekt ze tijdens de opleiding architectonische vormgeving haar ontwerpende kant. Later volgt ze nog een master architectuur aan de Academie van Bouwkunst in Maastricht. Hier ontmoet ze haar levenspartner met wie ze nu samen het bureau Vullings De Moor heeft.

"Eeuwenlang heeft architectuur zich organisch aangepast of meebewogen met sociale en maatschappelijke ontwikkelingen in een regio."
— Loes van Oort

“Vanuit ons bureau zien wij architectuur als een doorlopende culturele lijn. Eeuwenlang heeft architectuur zich organisch aangepast of  meebewogen met sociale en maatschappelijke ontwikkelingen in een regio.” Dat De Moor zich heeft verdiept in de Romeinse geschiedenis is gezien haar fascinatie voor het verleden niet vreemd. Toch heeft ze momenteel een actuele aanleiding die de nieuwsgierigheid nog verder aanwakkert. “Ik help mijn familie in de huidige ontwerpopgave bij Heerdeberg, waar ik zelf ook woon met mijn gezin. De Romeinen hebben hier hun sporen achtergelaten en we willen deze waarde op een passende manier benutten voor de nieuwe functie van het landgoed.” Een dankbare opgave, zo vindt De Moor.

 

De meest basale vorm van wonen

En dus duikt ze in de literatuur. Een genot, zegt ze, vooral als het gaat om de filosofische hersenspinsels van Vitruvius. “De manier waarop hij spreekt over ‘de primitieve hut’, als archetype van menselijk wonen, is ook nu nog relevant en een thema waar architecten in hun praktijk mee bezig zijn.”

Als gevolg van de ontdekking van het vuur begonnen mensen bij elkaar te komen,…zodat zich op één plek meer mensen verzamelden…In deze gemeenschap begonnen sommigen vervolgens dakjes van loof te maken, anderen…keken van zwaluwen af hoe die hun nesten bouwden en vervaardigden van leem en twijgen onderkomens… Dan keken ze naar de behuizing van anderen; door nieuwe idee.n aan hun eigen bedenksels toe te voegen ontwikkelden ze van dag tot dag betere soorten hutten. …Nadat de eerste stappen dus waren gezet en omdat de natuur de mensen niet alleen met zintuigen had uitgerust zoals de overige levende wezens, maar ook hun geest had gewapend met denkvermogen en overleg, en andere levende wezens aan hun macht had onderworpen, konden ze daarna van het construeren van huizen stap voor stap overgaan naar andere kunsten en wetenschappen.

– Handboek bouwkunde, vertaald door Ton Peters. Athenaeum – Polak & Van Gennep, Amsterdam 1997.

Zuid-Limburg als melting pot

Terug naar hier, het zuiden van Limburg, de Via Belgica. Wat hebben Vitruvius en zijn collega-architecten deze streek gebracht? Direct vrij weinig, maar indirect van alles, zo schetst de Moor. “Toen de Romeinen dit gebied bezetten, waren hier vooral kleine autonome agrarische nederzettingen. De Eburonen die hier leefden, bouwden met vergankelijk materiaal zoals hout, wilgentenen, leem en riet. De huizen hadden meestal een grote ruimte met gedeelten voor mens en vee.” Met de komst van de Romeinen ontstaan langs de Via Belgica verschillende ‘onofficiële’ steden. Geen bestuurlijke centra (civitas), maar zogeheten vici, zoals het huidige Heerlen en Maastricht, steden die ontstaan op plaatsen waar belangrijke routes elkaar kruisen. Door de grote vraag naar voedsel, vooral graan, voor de militairen aan de Romeinse grens, ontstaat een grote afzetmarkt voor de lokale landbouwers in het huidige heuvelland. Landbouwbedrijven worden groter en de welvaart van de landeigenaren groeit. Deze welvaart – in combinatie met de ligging aan een belangrijke weg – zorgt voor meer en meer handel en er ontstaan productiecentra, met pottenbakkers, smeden en timmermannen; de vicus is geboren.

 

Organisatie en specialisatie

Vooral de hoge mate waarin Romeinen in staat zijn te organiseren en specialiseren, is mede voor de architectuur betekenisvol geweest, vertelt De Moor. “Mensen konden zich naast hun eigen onderhoud een ander ambacht veroorloven. Het agrarische leven behoefde niet meer al hun tijd. Dit zorgde ervoor dat men de mogelijkheid kreeg op een andere manier te gaan bouwen, zowel technisch als financieel. Bovendien heeft deze organisatie en specialisatie gezorgd voor de verbetering van techniek en productiecapaciteit, bijvoorbeeld bij dakpannen. En de welvaart hielp ook mee, omdat men iets kon kopen als men het zelf niet kon maken.” Dat de Romeinen wel raad weten met de grondstoffen die ze hier aantreffen is bekend; ze maken dakpannen van gebakken klei, werken met Kunradersteen voor muren en met mergel voor hun cement en mortel. Toch hebben rond de Via Belgica waarschijnlijk niet ineens alleen maar stenen huizen met rechte hoeken gestaan. “Net zoals altijd in de geschiedenis is de architectuur organisch veranderd. De ‘moderne’ technieken en materialen werden gecombineerd met bestaande technieken als vakwerk van hout met vlechtwerk van wilgentenen, afgewerkt met leemstuc dat witgekalkt werd.”

Op het niveau van comfort en esthetiek brengen de Romeinen ook nieuw elan. Het slimme hypocaustum-systeem is vloerverwarming avant la lettre: ingenieus gebouwde holle ruimtes in vloeren en wanden worden aangenaam verwarmd met de warmte van een vuur. Ook de introductie van toiletten en vensterglas zorgen voor een comfortabeler bestaan. En met de decoratie van het interieur weten de Romeinen ook wel raad. Gebouwen krijgen fraaie muurschilderingen en gedecoreerde mozaïekvloeren. Maar De Moor maakt wel een voorbehoud: deze zaken gelden slechts voor enkele publieke gebouwen, zoals het badhuis, of de echt welvarende huizen en villa’s.

"De decoratie en luxe van de villa rustica is bescheiden in vergelijking met de buitenhuizen uit het oude Rome."
— Loes van Oort

Rustica versus Urbana

Ook de villa’s die verspreid in deze regio hebben gelegen, behoeven enige toelichting. “Een villa klinkt sjiek, maar het gaat hier in deze agrarische context om de zogeheten villa rustica, een grote  herenboerderij met daaromheen bijgebouwen zoals een horreum (graanschuur). Het hoofdgebouw was meestal wel van steen, maar de decoratie en luxe van deze villa’s blijft bescheiden ten opzichte van de buitenhuizen die we uit het oude Rome kennen.” De Romeinen kenden wel een luxueuzere variant van de villa, namelijk de villa urbana, die was bedoeld om het stadse leven te ontvluchten en ontspanning te vinden op het platteland. Plinius de Jonge (62-113 NC)was senator, redenaar en eigenaar van verscheidene villa’s in de buurt van Rome. Hij heeft in een aantal brieven zijn leven in zijn buitenverblijven dusdanig sprekend beschreven, dat de plinische villa een begrip is geworden. Een ideologie waarbij de villa de ontsnapping aan de dagelijkse verplichtingen symboliseert.

‘Beste Domitius Apollinaris,

…Op de kop van de zuilengalerij loopt een eetkamer uit. De openslaande deuren ervan bieden zicht op het eind van het terras met meteen een weide en veel open land; door het ene raam kijk je op de zijkant van het terras en het gedeelte van de villa dat uitsteekt, door het andere raam op de bomen en het bladerdek van de ernaast gelegen paardenrenbaan… En los van wat ik noemde is er ook dit: die diepe rust aldaar! Zo rijk en vol en daarmee ook zo zorgeloos! Nergens een toga voor nodig, geen buren die je optrommelen, een en al vrede en kalmte. Ja, dat alles maakt de streek daar extra gezond, als een soort blauwere hemel, een schonere lucht! Daar ben ik op mijn best, naar geest en lichaam…Hartelijke groeten, Plinius’

‘Brief 5,6; datum: 105.’ Plinius. ‘Mijn landhuizen’, Vincent Hunink. Athenaeum—Polak & Van Gennep, Amsterdam 2017

Back to basic of toch niet?

De Moor ziet in de verlangens van Plinius veel terug in de huidige drang van mensen naar rust en ruimte op het platteland. “Als ik dit lees, kan ik niet anders dan verbanden zien met hoe we nu leven. Hoe veel mensen de drukte van de stad achter zich laten en heel bewust kiezen voor een rustiger bestaan buiten. Ook de behoefte om zelfvoorzienend te zijn, in energie en voedsel, is een ontwikkeling die parallellen vertoont met deze ideologie.”

Maar de manier waarop de Romeinen hun omgeving hebben vormgegeven, laat volgens De Moor ook goed zien wat de behoefte aan comfort en luxe met zich meebrengt. “Natuurlijk gebruikten ze lokale materialen, maar voor optimaal comfort of vanwege esthetiek, importeerden ze ook materialen als natuursteen of pigmenten. De Romeinen brachten ons met hun nieuwe manier van bouwen en wonen tegelijkertijd de eerste vorm van globalisering, handel, trends en marktwerking. Zaken waarvan je kunt zeggen dat ze momenteel zo exponentieel zijn gegroeid, dat we weer verlangen naar lokaal en kleinschalig.”

“Ook wij als architecten streven ernaar de footprint van een gebouw zo laag mogelijk te houden en te werken met lokale materialen en ambachtsmensen. Maar zijn we ook bereid een bepaalde mate van comfort op te geven en onze waardes aan te passen? Ik vind het razend interessant hoe de Romeinen met hun gedachtegoed ons nu ook weer aan het denken zetten.”

 

De lange lijn

Vanuit het gedachtegoed dat architectuur zich organisch ontwikkelt, vindt De Moor het juist boeiend hoe de Romeinse gebouwen in deze streek weer zijn verdwenen. In de derde eeuw NC krijgen de  Germanen met hun aanvallen steeds meer grip op deze regio. De Romeinen stichten als reactie hierop forten in steden, zoals Maastricht. De gebieden buiten deze verdedigde plaatsen worden onveiliger, waardoor villa-eigenaren vertrekken en veel villa’s door de Germanen worden geplunderd en in brand gestoken. “Met het verlies van hun positie in de regio, verdwijnt in eerste instantie ook de Romeinse bouwcultuur. Toch zijn veel voor ons niet meer weg te denken bouwwijzen te herleiden naar de klassieke tijd, zoals bakstenen, dakpannen, boogconstructies en het gebruik van beton. Hun innovatie en vindingrijkheid is door de eeuwen heen verder ontwikkeld en dit inspireert ons in onze eigen architectuurpraktijk. Want je kunt alleen een lijn doorzetten als je begrijpt waar deze ooit is begonnen.”

Lees ook

Villa Ravensbosch, nog steeds een Romeins raadsel

Romeinen terug in Bocholtz met Theatertour

toon alles